Pagina's

maandag 14 februari 2011

Tijdens het eerste thuisweekend van mijn opname op de psychiatrische afdeling van het locale ziekenhuis, besloot schoolvriendin Maaike dat ik met haar en De Groep mee moest naar Swingcafé De Elegast op de Brink. Het zou me het leven zonniger doen inzien, daar was ze van overtuigd. Ik, suicidaal-depressief en eetgestoord, had daar zo mijn twijfels over, maar tegen haar argument dat van zaterdagavond in je eentje MTV’s Zig & Zag show kijken nog nooit iemand beter geworden was, kon ik weinig inbrengen. Daarbij, mocht de avond tegenvallen, dan kon ik mezelf altijd nog in de IJssel mikken; die was dichter bij de Brink dan bij mijn huis.

Ik was er al eens eerder geweest. Het was een wat muffige kelder, “Middeleeuws” volgens sommigen, waar vier nachten per week de alternatieve jeugd rondhing. De DJ, Fonz, zag er inderdaad uit als The Fonz en draaide een mengelmoes van muziek. Ik heb me laten vertellen dat het enige criterium was dat het nummer “niet commercieel” mocht zijn, wat er in de praktijk op neerkwam dat The Cure wel en Madonna niet gedraaid werd.

En zo gebeurde het dat ik die zondagochtend om 0.15 mijn fiets voor de bibliotheek parkeerde en naar De Elegast liep. Eenmaal binnen begaf ik me in de ik richting De Groep, tot ik zag dat Maaike al op de dansvloer stond. Opgelucht dat ik geen geforceerd gezellige gesprekjes hoefde te voeren met mensen die me werkelijk geen zak interesseerden, voegde ik me bij Maaike die me enthousiast-opgelucht begroette. Ik wiebelde wat halfslachtig heen en weer op de laatste maten “Kid’s allright” van Bettie Serveert. Toen werd het stil.

DJ Fonz riep: “Shit! Sorry!” en reikte achter zich, waarna er een sirene-achtig geluid klonk. Van alle kanten kwamen mensen de dansvloer op gestormd. Maaike en ik keken elkaar verbijsterd aan. Plots stond John voor ons, die “Dit is dEUS! Die komen uit België!” schreeuwde en tegen de tijd dat de drums inzetten werden we heen en weer geduwd door de woest pogoënde meute. De zanger schreeuwde “Your brain, come on is dead and gone”, ik schoot in de lach en kreeg BAM! een elleboog in mijn gezicht. “Sorry! Gaat het?” brulde degene aan wie de elleboog blijkbaar toebehoorde, ik riep: “Geeft niet, gaat wel!”, haalde diep adem, deed kort mijn ogen dicht en begon te springen.

Het duurde even voordat ik doorhad wat de beste strategie was. Op en neer springen werkte alleen als je het precies synchroon met de persoon naast je deed en hoe meer je probeerde mensen te vermijden, hoe meer je geraakt werd blijkbaar. Je ellebogen bij je houden was noodzakelijk, niet alleen om te vermijden dat je anderen in het gezicht beukte, maar ook om je ribben te beschermen.

De legerlaars van de 2 meter lange punker die “Friday! Friday! Friday!” brullend een poging tot crowdsurfen deed wist ik te ontwijken, de inhoud van zijn beker die door lucht vloog helaas niet. Terwijl ik, al springend, met mijn mouw het bier uit mijn ogen probeerde te vegen, werd ik geduwd. Nog voordat ik de grond raakte, werd ik overeind getrokken en weer de kluwen in geslingerd. Ik botste tegen John aan, die me vastgreep en me meetrok naar het midden van de meute. De rest van het nummer sprongen we samen, handen om elkaars polsen.

Toen het nummer afgelopen was, liep ik verdwaasd naar de toiletten. In de spiegel zag ik pluishaar, verlopen make-up, een beginnende blauwe plek op mijn kaak en, voor het eerst in lange tijd, géén dode vissenogen.

donderdag 3 februari 2011

Faux

Toen ik mijn moeder gisteravond een foto van mezelf stuurde met geairbrushte foundation en zes 30 cm lange haarmatten in mijn haar, vroeg ze me: “Waar komt toch die obsessie met nep vandaan?”

“Uit mijn tenen”

Want wat niet echt is, kan geen pijn doen. En wie niet echt is, kan geen pijn zijn hebben.